De Sint-Michielskerk in de Naamsestraat in Leuven is een van de meest monumentale barokkerken van Europa. Vanuit geschiedkundig oogpunt is dit ook te begrijpen. De ontkerkelijking was groot in die tijd en het kerkgebouw moest door zijn monumentale uitstraling de mensen terug naar de kerk leiden.
Om dit doel te bereiken gebruikte men de volgende middelen: het kerkgebouw werd opgericht op het hoogste punt in Leuven en is van ver buiten Leuven te herkennen; de kerk is zeer hoog en zou een grote koepel krijgen – door de verzakking van een van de zuilen moest men echter afzien van de bouw van de koepel. De kerk werd van binnen en van buiten buitensporig versierd met ornamenten. Denk de huidige hoogbouw weg en stel vast wat een indruk deze kerk over gans Leuven maakte; deze indruk maakt de kerk nog min of meer van aan de Brusselsepoort.
De kerk werd gebouwd door de paters Jezuïeten tussen 1650 en 1671. De plannen waren van pater Hesius s.j. De versieringen aan de westgevel - langs de Naamsestraat - werden uitgevoerd door Jan Van Steen.
Het is een driebeukige kerk met kruisbeuk, een groot koor en twee bijkoren en ze is opgetrokken in witte zandsteen en ijzerzandsteen. In 1944 werd het gebouw erg beschadigd door een bominslag. Als bij wonder bleef de voorgevel recht. Door de vele altaarelementen die op de voorgevel zijn aangebracht is deze kerk een van de 7 wonderen van Leuven: het altaar buiten de kerk.
De middeleeuwse stad Leuven telde aanvankelijk slechts één parochie, die van Sint-Pieters. Daarvan scheidden zich in 1252 vier nieuwe parochies af: Sint-Kwinten, Sint-Jacob, Sint-Geertrui én Sint-Michiel.
Het territorium van de Sint-Michielsparochie onvatte het noordoostelijke kwart van de stad en strekte zich uit van de Diestsestraat tot de Parkstraat. De Buytenparochie bevatte de gehuchten Blauwput, Huffel, Linden op de Plein, Schoer (Schore), Kessel en Vlierbeek, allen gelegen in de Libertas Lovaniensis, de zogenaamde Komme ofte Kuip van Loven.
Op haar grondgebied bevonden zich vele kapellen. Naast de kapel van Onze-Lieve- Vrouw-van-Ginderbuiten (ca. 1364) en de kapel van de Heilige Drievuldigheid in Blauwput (ca. 1441), waren er de kapellen van Sint-Elooi (midden 15de eeuw), Sint-Ontcommer (16de eeuw), Onze-Lieve-Vrouwe-in-de- Vleminckstrate (ca. 1579) en de kapel van Sint-Anna (ca. 1620).
De Sint-Michielsparochie onderscheidde zich van de andere stadsparochies door het bezit van het Leuvense Chrismatorium en door de centrale rol in de jaarlijkse bedeling van de Heilige Oliën. In de parochie waren bovendien drie broederschappen actief: de Broederschap van de Heilige Drievuldigiheid, de Boogschuttersgilde van Sint-Michiel en de Broederschap van Sint-Jozef.
De oorspronkelijke Sint-Michaëlskapel werd in 1165 gebouwd boven één van de poorten van de eerste stadsmuur, ter hoogte van de ingang van het huidige stadspark aan de Tiensestraat. Al wie vroeger de stad in- of uittrok via de poort, ging in feite onder de kerk en de daar begraven vooraanstaande burgers door. Vandaar de volkse uitdrukking “de levenden gaan onder de doden”. Een weidse begraafplaats, omringd door een muur en voorzien van vier ijzeren toegangshekken, stak als een hooggelegen terras boven de huizen aan de kant van de Oude Graanmarkt (het huidige Hooverplein) uit.
Opvallend aan het gebouw was een hoge toren in Romaanse stijl. Die deed lange tijd dienst als het Leuvense belfort en stortte in 1225 gedeeltelijk in. In de 15de eeuw hingen er in de toren drie klokken, waarvan één, de zogenoemde Zeelstmanklok is bewaard.
De kerk werd in de 14de en 15de eeuw verschillende keren verbouwd en uitgebreid. Het interieur was nogal somber. Er was een sacramentskapel en andere altaren of kapellen toegewijd aan Sint-Michiel, Sint-Anna, Sint-Lucia (of Sint-Antonius) en Sint-Jozef.
In 1542, twee jaar na de goedkeuring van hun orderegel door paus Paulus III, kwamen de eerste jezuïeten naar Leuven. Ze stichtten er het zesde huis van de orde. Ze legden zich vooral toe op pastoraal onder de studenten en recruteerden onder hen kandidaten voor de Sociëteit. Na moeilijke beginjaren verkregen ze in 1565, dankzij de steun van de pastoor van Sint-Michiel en van de Faculteit van Theologie, de officiële toelating om zich blijvend in de stad te vestigen. Het eerste Leuvense jezuïetencollege, gelegen in de Bakeleynestraat (Vital Decosterstraat), werd georganiseerd als studiehuis voor nieuwe leden van de orde in de Nederlanden.
Toen de jezuïeten in 1583 het recht opeisten om publiek onderwijs te organiseren in de filosofie en de theologie en de academische graden te verlenen, rezen er spanningen met de Universiteit. Die twisten sleepten aan tot de jezuïeten, na pauselijke en koninklijke tussenkomsten, in 1628 hun pogingen staakten.
In 1587 werd nog grotere spanning veroorzaakt door de formele veroordeling door de Theologische Faculteit van een reeks stellingen van de bekende jezuïetenprofessor Leonardus Lessius. De onenigheid tussen de twee theologische scholen leidden na 1640 tot felle twisten tussen jansenisten (die lange tijd de meerderheid uitmaakten aan de Faucluteit) en anti-jansenisten (die hun hoofdkwartier hadden in het jezuïetencollege).
Begin 1598 verhuisden de Leuvense jezuïeten naar ruimere gebouwen op het hoogste punt van de stad, tussen de Proefstraete (Naamsestraat), de ‘s-Meiersstraat (Sint-Michielsstraat) en de Cattestraete (de Beriotstraat). Ze kochten en verbouwden er drie huizen, met als belangrijkste het oude Hof van Aarschot of Hof van Chièvres, dat in de eerste helft van de eeuw had toebehoord aan de familie Croy.
Vanaf ca. 1600 werden er plannen uitgewerkt om van het samenraapsel van huizen en tuinen een nieuw en modern klooster te maken. Ze werden evenwel nooit volledig uitgevoerd, maar wel vaak veranderd en bijgestuurd, al naargelang de noden en financiële mogelijkheden van de gemeenschap.
De gebouwen die werkelijk werden gerealiseerd in de loop van de 17de eeuw, zijn hoofdzakelijk gekend door Blokhuysens gravure. De huizenrij aan de huidige Beriotstraat bevatte de school, met kamers en klaslokalen. De grote tuin was ingedeeld in rechthoekige percelen, afgezoomd met bomen en struiken in fantasierijke vormen. Het eigenlijke college van de paters bevond zich aan de huidige Sint-Michielsstraat. Het meest oostelijke bouwblok (links) bevatte onder meer de wasplaats, de keuken, de refter en de infirmerie. In het bouwblok dat dichter tegen de kerk was aangebouwd, bevond zich het meer publieke deel van het college met spreekzalen en vergaderzaal.
In 1650 beslisten de jezuïeten om een nieuwe kerk voor hun Leuvense klooster te bouwen. Daarvoor deden ze een beroep op hun confrater Willem Hesius (1601-1690), die op dat ogenblik directeur was van de Latijnse Sodaliteit in Brussel en biechtvader van aartshertog Leopold-Willem, de landvoogd van de Spaanse Nederlanden. De kerk in Leuven is zijn eerste belangrijke architectuurproject. Andere projecten van zijn hand zijn onder meer de plannen van het college van Gent en het ontwerp voor het hoofdaltaar van de Sint-Romboutskerk in Mechelen.
Hesius brak met de traditionele opzet van de vroegere jezuïetenkerken door de introductie van een dwarsbeuk met halfronde absissen en een koepel boven de kruising. Het ontwerp van de koepel waarbij de binnen- en buitenkoepel werden losgekoppeld, was zeer modern, zelfs in een Europese context. Ongetwijfeld werd Hesius bij het ontwerpen van de kerk geïnspireerd door Romeinse voorbeelden zoals bijvoorbeeld de Gesù, de moederkerk van de jezuïetenorde.
De bouw viel volledig stil in 1660, toen het kapiteel van één van de zuidelijke pijlers van het transept bartstte. De jezuïeten riepen de hulp in van de jonge Mechelse beeldhouwer Lucas Faydherbe, die zes maanden lang werkte aan de vervanging van het kapiteel. Blijkbaar deed dat voorval de bouwheren afzien van het oorspronkelijke, zeer ambitieuze koepelproject. Een ontwerp uit 1665, slechts bekend door een overtekening, toont een heel wat lichtere structuur, die evenmin werd uitgevoerd. Toen de kerk in 1666 werd ingewijd, was de koepel niet afgewerkt.
In onze gewesten werden in de 17de eeuw nog verschillende jezuïetenkerken gebouwd. Zij beantwoordden aan de behoeften van de Contrareformatie, waarvan de jezuïeten de grote bezielers waren. De kerken werden opgevat als grote preekzalen of auditoria. De aandacht van de gelovigen werd geleid naar het hoofdaltaar, dat het centrum van de eredienst werd. Ook de meubels, zoals de biechtstoelen, de preekstoel en de communiebanken, werd afgestemd op het algemene concept van de kerk.
De Leuvense jezuïetenkerk valt op door haar grondplan - basilicaal, maar met dwarsbeuk - en haar gevel. Meestal hebben de jezuïetenkerken een eenvoudig basilicaal grondplan, dat enkel bestaat uit drie beuken die worden gescheiden door een bogenrij op zuilen. Het voorbeeld daarvoor werd gegeven door de verdwenen Brusselse jezuïetenkerk; die werd gebouwd van 1616 tot 1621 naar een ontwerp van de Brusselse hofarchitect Francart.
De gevel van de jezuïetenkerk van Leuven vertoont grote gelijkenissen met die van de jezuïetenkerken van Namen (Saint-Loup) (1621- 1645) en Brugge (Sint-Walburga) (1619-1642). De opstand van de middenbeuk van de Leuvense kerk lijkt zeer sterk op die van Brugge. Beide kerken zijn ontworpen door de broeder-jezuïet Pieter Huyssens (1576-1637), die ook de Antwerpse jezuïetenkerk (Sint-Carolus Borromeuskerk) (1615-1621) en de Gentse Sint-Pietersabdijkerk (1620-1645) voor zijn rekening nam.
Met de breve Dominus ac Redemptor van 21 juli 1773 hief paus Clemens XIV de jezuïetenorde op. Een decreet van Maria Theresia van 13 september 1773 regelde de uitvoering van die beslissing in de Nederlanden. Een week later werd het Leuvense jezuïetencollege gesloten en werd door de regering beslag gelegd op al zijn bezittingen. De rijke collegebibliotheek en de belangrijkste schilderijen uit de kerk werden enkele jaren later geveild.
De Faculteit van Theologie stelde prompt voor om de gebouwen te bestemmen voor een nieuw universitair college voor de huisvesting van afgestudeerde theologanten in afwachting van hun benoeming in de zielzorg. Dat Veteranencollege (Collège Royal des théologiens vétérans) werd op 25 november 1778 door keizerin Maria Theresia opgericht.
Ook voor de kerk van de jezuïeten was inmiddels een bestemming gevonden. Op het einde van de jaren 1770 werd beslist de zetel van de Sint-Michielsparochie - haar kerk aan de stadswal was te bouwvallig - over te brengen naar de vroegere jezuïetenkerk. Daarvoor werd de kerk territoriaal losgemaakt van de Sint-Kwintensparochie. Op 6 juli 1778 leidde kardinaal Frankenberg de plechtige overbrenging.
Op vraag van de Theologische Faculteit werd ten slotte in 1783 de presidentie van het Veteranencollege verenigd met de pastorie van Sint-Michiels. Voortaan benoemde de Faculteit de pastoor-president die zich voor de zielzorg, zoals predikatie, mislezen, catechese, ziekenbezoek en andere taken, zou laten bijstaan door de inwoners van het college, die daarmee na hun universitaire studies een pastorale bijscholing ontvingen.
Het Veteranencollege heeft slechts korte tijd gefunctioneerd. In 1786 werd het door keizer Jozef II opgeheven. De gebouwen gingen deel uitmaken van het Seminarie-Generaal, dat ook het Pauscollege, het Baiuscollege en het Winckeliuscollege zou omvatten. Daarin zouden de verzamelde theologiestudenten van alle bisdommen en alle orden en abdijen van de Oostenrijkse Nederlanden worden gehuisvest. De Sint-Michielskerk zou, behalve als parochiekerk, ook dienen als kapel voor het Seminarie-Generaal.
Ook die instelling was geen lang leven beschoren. Nog voor de aanpassingswerken voor het Seminarie-Generaal achter de rug waren, verjoeg de Brabantse Omwenteling einde 1789 de keizerlijke administratie en de Oostenrijkse legers. Het Veteranencollege werd weliswaar hersteld, maar huisvestte in de daaropvolgende moeilijke jaren van oorlog en revolutie meer soldaten dan priesters.
Na de inlijving van het land bij de Franse Republiek (1 oktober 1795) verliep het academische leven in Leuven in mineur. In november 1797, een maand na de opheffing van de universiteit, werd ook het college definitief gesloten.
De kerk was intussen nog zwaarder getroffen. In januari 1795 werd ze opgeëist door de municipaliteit om te dienen als Tempel van de Rede, nadien omgedoopt tot Tempel van de Eeuwige en tenslotte tot Tempel der Wet. De republikeinse plechtigheden vonden er doorgang tot einde 1800. Een jaar later, in december 1801 werd de kerk door de municipaliteit ontruimd. Op 23 oktober 1803 werd de Sint-Michielskerk door de parochie feestelijk weer in gebruik genomen.
In de lijn van het reveil van de katholieke Kerk vanaf het tweede kwart van de 19de eeuw ging ook de Sint-Michielsparochie een bloei tegemoet. Zij groeide uit tot dé parochie van de Leuvense burgerij en van de universiteitsstudenten. Tal van broederschappen en religieuze genootschappen zagen het licht of kenden een heropleving, van de eeuwenoude Broederschap van de Heilige Drievuldigheid tot het typisch 19de-eeuwse Sint-Vincentius a Paulogenootschap en de latere Bond van het Heilig Hart en het Marialegioen. Vooral in de 20ste eeuw werd het parochiaal leven verrijkt door diverse jeugden sociale verenigingen, die bij de talrijke religieuze plechtigheden in de vaak feestelijk versierde kerk aanwezig waren.
Het kerkgebouw zelf had niet veel schade opgelopen in de troebele jaren rond 1800. Het barokke interieur van 1660-1670, enigszins aangepast na het vertrek van de jezuïeten in 1773, bleef nagenoeg intact. In de loop van de 19de eeuw werd wel een in romantische stijl geschilderde kruisweg aangebracht en werden enkele neogotische beelden, veelal uit Leuvense ateliers, toegevoegd. Tegelijkertijd werd de voorgevel voortdurend hersteld, met ingrijpende restauraties tussen 1853 en 1880 door stadsarchitect Lavergne.
In de nacht van 10 op 11 mei 1944 werd de kerk getroffen door een bom van de Geallieerden. De volledige dakconstructie en het gewelf van het middenschip stortten in; de westgevel bleef, volledig losgerukt van de rest van het gebouw, overeind staan; het orgeldoksaal werd vernield; het meubilair liep aanzienlijke schade op. De heropbouw- en restauratiewerken startten in augustus 1944 onder leiding van architect Mispelter en professor kanunnik Raymond Lemaire. Het gebouw kreeg zijn oorspronkelijke gedaante terug; de houten dakconstructie werd vervangen door metalen spanten.
In 1970 werd de Sint-Michielskerk als monument beschermd. Wegens de problematische toestand van het gebouw werd ze in de jaren 1980 gesloten voor een nieuwe, grondige restauratie. In 1998 werd ze opnieuw opengesteld voor de parochie en voor het publiek.
Ondanks de bewogen geschiedenis van het kerkgebouw en de bominslag van mei 1944 is het oorspronkelijke karakter van het interieur vrij gaaf bewaard.
Door de combinatie van de basilicale aanleg van het schip met de centraalbouw van koor en transept ontstaat een immens ruimtegevoel. Die ruimte wordt verticaal geritmeerd door de hoge zuilen van het schip, de vieringpijlers en de pilasters van het koor. Zij dragen een overkragend hoofdgestel dat het interieur horizontaal afboordt en voor een sterke contrastwerking zorgt met het licht dat via de steekboogvensters naar binnenvalt. Geheel volgens de canons van de barok wordt het interieur plastisch gemodelleerd door de uitermate rijk geornamenteerde bouwsculptuur.
Tot de authentieke sfeer van de kerk wordt in hoge mate bijgedragen door de aanwezigheid van topstukken van barok kerkmeubilair. Van het oorspronkelijke “jezuïetenmeubilair” zijn de monumentale altaren, de communiebank en de biechtstoelen nog in de kerk bewaard, zij het niet allemaal op hun oorspronkelijke plaats. Nadat de kerk parochiekerk was geworden, werden enkele meubelstukken verwijderd en vervangen, zoals de preekstoel (afkomstig uit de Brusselse Sint-Michielskathedraal), en werd een koorgestoelte (afkomstig uit de kerk van de Leuvense kartuizers) en een wijwatervat (uit de oude Sint-Michielskerk) toegevoegd. In de 19de eeuw werd niet wezenlijk ingegrepen in de sfeer van het interieur. Het bombardement van 1944 vernielde enkele schilderijen. Zij werden vervangen door tijdgenoten uit andere collecties. Naar aanleiding van de laatste restauratiecampagne werden verschillende kunstwerken overgedragen aan het Stedelijk Museum van Leuven.
Deze tentoonstelling werd gemaakt in opdracht van de Vrienden van St. Michiel
Onderzoek door: Prof. dr. Krista De Jonge - Marc Derez - Patricia Quaghebeur - Prof. dr. Jan Roegiers - Prof. dr. Maurits Smeyers - Joris Snaet - Dr. Dries Vanysacker - Rie Vermeiren -
Realisatie door: KADOC-K.U.Leuven met de steun van De Koning Boudewijnstichting